maandag 13 juni 2011

Plat Amsterdams

Plat Amsterdams

Plat Amsterdams staat  bijdehand. Weinigen hebben moeite met de Amsterdamse tongval omdat het eerder als grappig dan als ordinair wordt gezien. Buiten Amsterdam wordt 'de Amsterdammer' wel eens aangeduid als een bluffer, opschepper.

Het typische van  plat Amsterdams is dat de z een s wordt (de son in de see sien sakkuh), de a een o (naor de bliksem gaan), de e als i (beste minsen.)

Omdat het Jiddisch en het bargoens veel invloed hebben gehad op de Amsterdamse taal (taol) is het soms niet eens goed te duiden waar een woord vandaan komt.

Tongval (dialect, hoewel, niet helemaal)

Hieronder een aantal buurten met zo hun eigen tongval. Een Spanjaard heeft een bepaalde tongval, inwoners van Amsterdam Noord een dialect.

Kattenburgs, Rapenburgs, Kadijks: zeer snel en scherp, Friese invloeden met veel k's
Jodenhoeks: meerdere tongvallen door de zeer gemengde buurtsamstelling
Nieuwmarkts: mix van boerig en zeelui
Zeedijks: Nieuwmarkts met meer zeelui invloeden, wat rauwer
Bierkaais: bargoens, veel klanken, nog rauwer
Leidsebuurts: zingender en ontdaan van grove woorden
Jordanees: bourgondisch, Franse boeren invloed
Haarlemmerdijks: hangt naar het 'achterhoeks'
Nieuwendijks: lijkt het meest op wat men nu in Boord-Holland praat
Kalverstraats: net Amsterdams, goed verstaanbaar voor buitenstaanders
Gebed-zonder-ends: kleine straatjes tussen Kalverstraat en de wallen, wat rauwer
Vismarkts: schreeuwerig Kalverstraats
Botermarkts: Utrechtsestraat tot de Amstel, het wat plattere Kalverstraats
Duvelshoeks: van Amstel tot de Munt, nog platter en meer straattaal (bedelaars)

Trek geen voorbarige conclusie

Je zou uit het bovenstaande af kunnen leiden dat plat Amsterdams een mengmoes is van wat de Bourgondiërs (Jordaan) ons brachten, de Utrechtsestraat en Rembrandtsplein ervan maakte en de Noord-Duitse Joden toevoegeden. Door de ruime invloed van de zeelui en boeven van de Wallen is een mengeling ontstaan die door vele verstaan wordt. De Kattenburgers en Kalverstraters verstonden elkaar vroeger slecht. Doordat er veel buurten waren (door de grachten en bruggen) leefden mensen in hun eigen wereldje met hun eigen tongval.

Door het neerstrijken van veel mensen van buiten Amsterdam en zelfs buiten Nederland verbasterden alle dialecten om uiteindelijk samen te smelten tot het plat Amsterdams zoals we dat tegen woordig kennen.
Juist door al die invloeden en samensmelting van Amsterdamse dialecten is het 'napraten' van een echte Amsterdammer niet te doen. Als je een 'nep Amsterdammer' hoort in een televisieproductie dan hoor je dat als Amsterdammer direct.

Dat vindt zijn oorsprong in het meekrijgen van Amsterdamse woordjes en het op een bepaalde manier uitspreken van het Nederlands. De 's' toevoegen of van de 'a' een 'o' maken gaat te pas en te omnpas en is instinctief, dat kun je niet aanleren, dat moet je beleven.

In de Jordaan wordt plat gesproken maar in Amsterdam Noord niet minder. Door de komst van buitenlanders uit meer dan 150 landen zou je denken dat plat Amsterdams wel hetzelfde lot zal ondergaan als de buurtdialecten van vroeger maar niets is minder waar.
'Plat Amsterdams' wordt niet gezien als ordinair, Amsterdammers zijn er trots op. En steeds meer niet-Amsterdammers nemen Amsterdamse woorden over. Het 'Mokums' gaat nooit verloren.

Amsterdamse woorden, of is het: Nederlandse woorden die veramsterdamst zijn. Nee, het zijn woorden die veelal uit andere talen komen en door de jaren heen zijn verbasterd. In Amsterdam wordt net als in de rest van Nederland gewoon Nederlands gesproken maar net als in de achterhoek, Den Haag of Limburg zijn er veel accenten. Er wonen meer dan 170 nationaliteiten in de stad waardoor er ook veel tongvallen en dialecten zijn.


Plat Amsterdams

Het 'plat Amsterdams' is altijd blijven bestaan terwijl deze volkstaal toch niet is aan te leren je moet het van huis uit mee moet hebben gekregen.
Er wordt dan ook vaak gezegd dat het echte Amsterdams alleen gesproken wordt door Amsterdammers die in Amsterdam geboren en getogen zijn. In plaatsen als Purmerend, Almere en Hoorn wordt er ook veel Amsterdams gesproken omdat dertig jaar geleden veel Amsterdammers een tuintje en een groter huis wilden.
Binnen de stadsgrenzen kon dat niet omdat de huizen wel duurder werden maar uiteraard niet groter.

Het 'Amsterdams' wordt door velen niet als ordinair maar juist als grappig gezien en iedereen kan het verstaan. mede omdat er op televisie veel Amsterdams dialect is te horen.


Oorsprong Amsterdams

Het Amsterdams ontleend veel woorden en uitdrukkingen aan de Joodse taal maar zijn vaak dermate ingeburgerd in de Nederlandse taal dat niemand nog door heeft dat het soms om een typisch Amsterdams woord gaat.
Goede voorbeelden hiervan zijn 'afpeigeren', 'leut' en 'smoes'.

Maar ook door zigeuners is de Amsterdamse taal verrijkt. De Fransen die de Jordaan 'stichtten' fleurden het Amsterdams op maar ook zijn er woorden uit Indië overgenomen.

Wat is Amsterdams nu eigenlijk?

Volkstaal

Het merkwaardige met de term volkstaal is dat dat of gezien wordt al de taal van een natie of als ordinair.
Beiden is dus niet van toepassing op plat Amsterdams.

Straattaal

 Amsterdams is geen straattaal, want dat is een mengtaal die mensen van verschillende culturele en sociale achtergronden in het dagelijks leven spreken op straat. Dezelfde groepssamenstelling in een andere stad kan dezelfde straattaal hebben maar ook een geheel andere. De straattaal bestaat dus niet, het Amsterdams wel.
Een Amsterdammer in Zwolle praat niet anders Amsterdams dan een Amsterdammer in de Pijp dat doet.

Slang

Slang is weer iets anders, dat zijn woorden en uitdrukkingen om een mening sterk te accentueren. Veel slang komt uit achterstandswijken in de Verenigde Staten.

Argotisme

Tot het Argotisme wordt het koeterwaals en het bargoens gerekend. Argot komt uit het Frans en was een dialect onder Franse bedelaars. Dit geeft gelijk al aan dat Argotisme een minder negatieve klank heeft dan bargoens dat doorgaans wordt toegeschreven aan dieven.

Patois

Dit is nagenoeg hetzelfde als argotisme maar dan meer streekgebonden. Patois is niet voorbehouden aan een bepaalde groep in een stad of streek maar meer aan een streek of zelfs land (als tweede taal) op zich.
Het patois is nooit echt een taal geweest want het wordt gerekend tot een substandaardvariant van een hoofdtaal.

Tongval

Een tongval is een accent in de gesproken taal waaraan je kunt afleiden waar een spreker vandaan komt. Dat kan een stadsdeel (Noord), provincie (West_fries), regio (Twente), land (Marokko) of werelddeel (caribisch) zijn.

Subcultuur

Het bekakt en ordinair praten hoort bij een bepaalde sociale en/ of culturele status en behoren toe aan niet exact te definiëren groepen. Er wordt wel eens van mensen uit het Gooi gesproken van 'goois' en van woonwagenbewoners van 'ordinair' maar te definiëren valt dat dus allerminst.

Mokums

Dat bestaat al helemaal niet. Sterker nog, 'mokum' staat voor stad en jaren geleden noemde men Amsterdam 'groot mokum' en Rotterdam 'klein mokum'. En Rotterdams en Amsterdams lijken toch echt niet op elkaar.

Dialect

Dit is een spreektaal maar de term 'streektaal' sluit beter aan bij wat men dialect noemt. Het is het op een bepaalde manier uitspreken van een gewone taal. Daarom is het Fries ook een taal en geen dialect (of streektaal.)  Je kunt dus zowel een dialect als een tongval hebben.

Streektaal

Streektaal wordt doorgaans gesproken in een bepaald gebied of een stad. Amsterdams wordt echter in Almere en Purmerend ook veel gesproken waardoor er geen sprake meer is van 'Amsterdams is een streektaal'. Ook geldt dat als je als Amsterdammer verhuisd naar het oosten van het land je op dezelfde manier blijft praten, de tongval is moeilijk af te leren zonder professionele hulp.

Weetje

Dialect en streektaal zijn in feite dus hetzelfde. Dialect gaat echter wat verder dan streektaal omdat bijvoorbeeld het Amsterdams niet meer streekgebonden is. Je kunt dus stellen dat Amsterdams als dialect begonnen is, door allerlei invloeden een streektaal werd en nu een dialect is.

Vakjargon

'Vakjargon' bevat woorden die te maken hebben met een bepaald beroep, net als met bargoens is dit om het voor buitenstaanders moeilijker te maken een gesprek te volgen.

Bargoens

Dit is voor velen de taal van de onderwereld. Veel Amsterdamse woorden zijn ingeburgerd in de Nederlandse taal terwijl ze afkomstig zijn uit het Jiddisch zoals dat door zigeuners wordt gesproken, die woorden worden vaak geassocieerd met 'onderwereldtaal' omdat ze daar veel worden gebruikt maar in feite klopt dat dus niet.

Het bargoens werd gebruikt om met elkaar te communiceren zonder dat de politie begreep waar het over ging. Maar de politie was ook niet gek, die hadden woordenlijsten die iedere agent die in het centrum werkte moest leren. Maar dat wisten de boeven ook weer en verzinden daarom steeds weer nieuwe woorden. Zo zijn er wel 80 woorden voor politieagent.

Jiddisch en Joods

'Jiddisch' is iets anders dan Joods. Het Jiddisch werd voornamelijk in Duitsland gesproken, door de onderdrukking van de Joden verspreidde het Jiddisch zich door de jaren heen. Er zijn veel meer Joden die Joods (= Hebreeuws of Ivriet) spreken dan Jiddisch (rond de vier miljoen wereldwijd.)

Koeterwaals

Dit is zeker geen taal, ik noem het hier toch om compleet te zijn. Het is een Germaans woord dat gebruikt wordt om aan te geven dat bepaald taalgebruik in een dermate beperkte kring voorkomt dat het voor verreweg de meeste mensen niet te begrijpen is.

Visserslatijn

Visserslatijn slaat op de aard van een verhaal, vaak overdreven. De hengelaar die een grote vis gevangen heeft, wat in werkelijkheid een spierinkie was.

Zuidafrikaans

In Zuid-Afrika wordt Zuidafrikaans (da's logisch) gesproken wat een dochtertaal is van het Nederlands.
Zie voor een  uitgebreide lijst met woorden Zuid-afrikaans-nederlandse-woordenlijst

ABN

Tenslotte kennen we in Nederland nog het ABN. Het Algemeen Beschaafd Nederlands wordt in België en Nederland gesproken en geldt als de standaardtaal.

De taal verrijkt zich nog steeds door de invloed van migranten, de media en het Internet.
Amsterdammers zeggen dat ABN voor 'Algemeen Bekakt Nederlands' staat en dat er alleen in Amsterdam normaal Nederlands wordt gesproken.

Amsterdams Plat!

Amsterdams valt niet te vatten in een hokje omdat het geen schrijftaal is en niet op een specifieke plaats alleen voorkomt. Het beste typeert men daarom Amsterdams als een dialect. Amsterdammers proberen de Nederlandse taal uit te spreken op een indringende manier, het past op zich ook bij wat men van Amsterdammers vaak zegt: arrogant, eigenwijs en ze luisteren slecht.

Lekker

Lekker, het meest gebruikte woord, maar niet typisch Amsterdams

Hoe gaat het? LEKKER!
Hoe was het weer daar? LEKKER!
Hoe is het met je moeder? LEKKER!
Hoe was de vakantie? LEKKER!
Hoe smaakt het? LEKKER!
Hoe zag ze eruit? LEKKER!
Je bent ontslagen! Da's LEKKER!




Amsterdam Woordenlijst

5 maal 8: politie (doelend op het telefoonnummer in vroeger dagen)
6 maal 2: politie (doelend op het telefoonnummer in later dagen)
6 maal 7: taxi (vroeger van de TCA centrale)
7 maal 7: taxi (nu van de TCA centrale)
11 en 30: op zijn dooie akkertje, langzaam aan doen (op zijn 'elfendertigst')

=== A ===

A16: prostituee met veel klandizie
Aaipot (ipod): knuffellesbiënne (dank Barrie en Baps)
Aalmoes 01: karige bijdrage (negatief bedoeld)
Aalmoes 02: liefdadigheid (positief bedoeld)
Aap 01: aan de beurt zijn (hij is het 'apie')
Aap 02: gefopt (in de aap gelogeerd)
Aapjeslijn: tramlijn die naar Artis rijd, vroeger lijn 15, tegenwoordig 9, 10 en 14
Abraham: man die 50 wordt
Achterwiel: een rijksdaalder (2,50)
Afdingen: proberen wat van de prijs af te krijgen (zelfde als pingelen, afpingelen)
Afgelikte boterham: persoon met veel wisselende seksuele contacten
Afkomen: betalen, leveren
Afleggen: iemand in de gaten houden, bespioneren (bedankt Gertit)
Afmaken 01: na hevige voorseks de klus klaren ('zakelijke' seks, geen liefde)
Afmaken 02: omleggen, vermoorden
Afmaken 03: de verkering uitmaken
Afmatten: iemand keihard laten werken
Afnokken: weggaan, niet hetzelfde als nokken
Afpeigeren: uitputten, iemand afbeulen
Afpingelen: afdingen, iets van de prijs afhalen
Afstruinen: koopjesjacht of lang doorzoeken naar iets (zelfde als struinen)
Aftroggelen: op slinkse wijze iets van iemand afnemen
Aftaaien: weggaan, naar huis gaan
Afzakken: langzaamaan naar huis gaan
Afzakkertje: laatste borreltje voor het slapen of naar huis gaan
Afzeiken: iemand voor schut zetten, afbranden
Aggenebbis (aggenebbish, achenebbisj): waardeloos, slechte kwaliteit
Akkefietje: klein conflict, probleempje
Allergaartje: van alles wat
Ammehoela: je kan de pot op, 'dat gebeurt niet'
Amsterdam en omstreken: Amsterdam en de rest van Nederland
Amsterdammertje 01: paaltjes in Amsterdam (die aan het verdwijnen zijn)
Amsterdammertje 02: laatste beetje in een fles (gratis halve borrel)
Amsterdammertje 03: vaasje bier zonder goud randje, anders is het een Rotterdammertje
Apegapen: uitgeput zijn
Apegatje: koosnaampje voor een geliefd kind (dank aan Ellen uit Maastricht)
Armetierig 01: armoedig, beroerd (van dingen)
Armetierig 02: zielig, sjofel, armelijk (van mensen)
Asbak: makkelijk te versieren meisje ('iedereen drukt er zijn peuk in uit')
Asen: loeren, je kans afwachten en dan toeslaan (zelfde als spinsen)
Asjeweine 01: kapot
Asjeweine 02: weg
Asjeweine 03: dood
Attenoje, attelenoje: mijn god!, krijg nou wat! (uitspreken als vorm van verbazing)

=== B ===
Baanders: benen (dank Paul)
Badmuts: kale man
Bagger, bagges: waardeloos, 'zwaar kut'
Bajes 01: gevangenis
Bajes 02: huis
Bak 01: gevangenis (in de bak zitten)
Bak 02: werk (aan de bak komen, of juist niet 'hij komt niet aan de bak')
Bak 03: auto ('mooie bak heb jij gekocht, buurman')
Bak 04: grap ('wat een bak')
Bakkeleien: ruzie maken zonder fysiek geweld, bekvechten
Bakkes: gezicht, mond, smoel
Bakkie: pilsje of koffie
Bakkie doen: kop koffie of pilsje drinken
Bakkie leut: kopje koffie
Bakkie pleur: kopje koffie
Bakkie troost: kopje koffie
Bakkie teer: kopje koffie (bedankt Simon)
Balen: flink de pest in hebben
Ballen: geld (ik heb er 100 ballen voor over)
Banjeren: wandelen, slenteren
Bankie: 100 gulden/ euro (dank Jan)
Bargoens 01: boeventaal, dieventaal
Bargoens 02: geheimtaal (van zigeuners en daklozen)
Barrel 01: gammel voertuig
Barrel 02: oud mens
Bazelen: kletsen, zwammen (lijkt op wauwelen maar dat is meer 'vervelend' praten)
Bedisselen: in het geniep iets voorbereiden, geheime plannetjes (zelfde als bekokstoven)
Beerput 01: oude ton waarin urine en ontlasting werd opgevangen die tweemaal per week door de beerkar werd opgehaald
Beerput 02: ellende, 'de beerput moet open', we spreken hiervan als de onderste steen boven moet komen in een onverkwikkelijke zaak
Beppen (ouwebeppen): kletsen (net als ouwenelen)
Befgajes: rechters en advocaten
Beissie: tient cent, dubbeltje (dank Jacques)
Bekaaid: magertjes ergens van af komen, slecht bedeeld
Bekakt: verwaand, 'met de neus in de lucht'
Bekattering 01: uitbrander, ruzie
Bekattering 02: bekeuring
Bekken: praten ("dat bekt lekker")
Bekokstoven: in het geniep iets voorbereiden, geheime plannetjes (zelfde als bedisselen)
Belabberd: erg slecht, bedroevend
Belatafeld: bedonderd, gek (ben je helemaal belatafeld)
Belazerd: opgelicht, afgezet
Benenwagen: lopen
Beneveld: aangeschoten (dus niet compleet dronken, dan ben je lam)
Benosselen 01: bedriegen, belazeren
Benosselen 02: bestelen
Benosselen 03: betalen, hoewel ik dit niet zo'n logische vindt (bedankt Klaas)
Bep: 'zo'n' type uit de Jordaan
Berlijn-express: de tram naar de Beethovenstraat (Amsterdam Zuid)
Bes: oude vrouw ('ouwe bes' werd wel eens sarrend gezegd om extra te benadrukken dat iemand oud was)
Bescheuren: heel hard lachen, 'zich bescheuren' (dank Marjolein)
Besmetbak: iemand die allerlei ziektes onder de leden heeft, wordt ook als scheldwoord gebruikt
Besodemieteren: bedonderen
Besolletje: koopje
Besonjes, besognes: beslommeringen, bezigheden maar vaak wel met een negatieve lading
Bestieren: runnen, bedrijven, een zaak (winkel of horeca) 'lopende' houden
Bierblik: na een paar biertjes ziet alles er mooier uit
Bierkaai: onbegonnen werk
Bietsen: bedelen, op andermans zak teren
Bijgoochem: bijdehand
Bijbeunen: zwart baantje naast een uitkering of andere inkomsten
Bikkel: harde jongen (meestal vanwege het werk of als oorlogsveteraan)
Bikkelen: hard werken
Bikken: eten (dank Hans)
Bikker: souteneur
Bitterherrie: smerige bitterballen (ranzige bittergarnituur, dank Hera)
Blauwblauw: laat maar zitten, praat er maar niet over
Blauwe boon: kogel
Blauwe slet: politie-agente
Blauwbekken: het koud hebben
Bled: plank (markttaal)
Bleddeg, bleddegie: onderzetter (voor pannen)
Bledder: gebakken lucht (gelezen op Marokko community, is dat leuk!)
Blikhoed (oud Amsterdams): politieagent
Blikslager: klaploper
Blinde maupie niet zijn: ik geloof het pas als ik het zie
Blommetje: onnozel kind (meisje, zelfde als wiggie)
Blut: geld is op, failliet
Boeren: alles van buiten Amsterdam
Boezelaar: schort (dank Jo)
Boldootkar: strontkar (genoemd naar het wereldberoemde luchtje, in werkelijkheid was de strontkar de voorloper van het riool)
Bollebof: kroegbaas Bolleboos 01: ergens heel erg goed in zijn, knappe kop
Bolleboos 02: gevangenisdirecteur
Bombarie: veel drukte om niks maken, 'daar heb je Arie Bombarie'
Bonje: ruzie
Bordeelsluipers: schoenen met een zachte (suède) bovenlaag en een spekzool, je hoort de drager niet aankomen
Branie (-maker, -schopper): druktemaker, opschepper, bluffer
Briefie: papiergeld
Broekhoest: winderigheid (scheten laten)
Broge (broche): zegen
Brommen: zitten (in de gevangenis, 'hij moet zeven maanden brommen')
Broodje Mokum 01: wit broodje met osseworst, oude kaas en uitjes (in Amsterdam schrijven we geen osseNworst maar zonder de 'N" )
Broodje Mokum 02: koffiehuis in de Jordaan
Broodmolen: iemand die veel praat ('hou die broodmolen eens', dank weer Henk)
Brozem: nozem op een brommer
Buikschuiver: brommer, bromfiets
Burgerpot: recherche, politie in burger
Burgertrut: overtreffende trap van 'trut'

=== C ===
Canaille: klootjesvolk, gepeupel
Cement, sement: stamppot van bruine bonen met aardappelen
Chingmeid: klein vrouwtje
Citroentje: citroenjenever ('citroentje met suiker')
Cruisen: homo's die op zoek zijn, in het park, dat dan weer wel (niet echt Amsterdams overigens, dank Klaas)

=== D ===
Daalder: 1 gulden vijftig
Dalles - armoede
Dalven: presentjes aannemen van criminelen (door politie en ambtenarij)
Dat zit wel snor: het zit wel goed
Dekken: op wacht (de uitkijk) staan bij een onguur zaakje
Derrie: viezigheid (van eten of blubber maar ook diarree; 'getsiederrie')
Dibbes: man, 'he, ouwe dibbes'
Dikke benen: drukte (je moet je geen dikke benen maken, 'maak je niet druk')
Dikke mik: uitstekend, het is goed zo
Dikke tampeloeris ken je krijge: ik denk er niet over!
Doerak: belhamel, straatschoffie
Dokken: betalen (vaak tegen je zin)
Dolletje: geintje uithalen
Donderjagen: zaniken, treiteren, vervelend doen
Donderstraal 01: dondersteen, onverbeterlijke deugniet
Donderstraat 02: oprotten ('donderstraal een eind op')
Dood of de gladiolen: alles of niets
Dooddoener: opmerking die kant noch wal raakt, je kunt er niks mee
Dooie (ook dooie diender, dank Hans): saai figuur, 'heeft niets te melden'
Doorslag: mazzeltje, geluk hebben
Doos: vrouw, meisje (dank Nol en Carolien)
Douw: veroordeeld tot een straf
Drijfhuis: woonboot
Drijfsijssie: eend
Drijver: klap (dank Cecilia)
Drollenhok: scheldwoord voor een vrouw (Dank je Jolanda)
Drukken: er tussenuit knijpen
Duikboot: klant van een prostituee (dank Paul)
Duiten: geld (VOC tijd)
Duppie: tien cent, een dubbeltje (dank Hans)
Dweil; vrouw die met iedere man naar bed gaat maar geen hoer, die vraagt er geld voor (dank Peter)

===E ===
Eendenbier: gracht (-enwater)
Eigen: familie
Eigenheimer: eigenwijs persoon
Eisjedies: vreemd gaan ('met de vrouw van een ander', dank Jacques)
Emmeren: doorzeuren
Etteren: zuigen, het bloed onder iemands' nagels vandaan halen
Etterlijer: als je echt een hekel aan iemand hebt omdat hij zuigt
Euri: euro

=== F ===
Facie: tronie, gezicht (bedankt Jolanda)
Farizeeër: huichelaar, schijnheilige
Feteren: onthalen, trakteren
Fiets: twee rijksdaalders
Fibromatosus: algehele malaise (zwak, ziek, misselijk en moe tegelijk, Waterloopleins maar ook een bestaand woord = tumoren)
Fikken 01: vingers
Fikken 02: branden
Fiksen: regelen of maken
Fiselefasie: gezicht
Flikflooien: iets verdergaan dan flirten (komt geen echte seks aan te pas)
Flikken: iets geniepigs uithalen
Fling: tussen een flirt en een relatie in
Flamoes, flamous: vrouwelijk geslachtsorgaan
Flappentapper: geldautomaat (voor de eerste van Nederland in Amsterdam er hing was de bijnaam er al)
Foefie: handigheidje of truukje, als iemand iets niet lukt zei een Amsterdammer: kom maar, daar ken ik een foefie op (bedankt Ton!)
Fok: bril
Fokken: opnaaien, naar doen

=== G ===
Gabber: vriend
Gajes 01: gepeupel, minder volk
Gajes 02: niet-joden
Gallef: mes
Gallemieze (n): platzak, armlastig maar wordt ook wel eens als 'stuk' gebruikt (naar de klote)
Gallish (gallisch) van worden: zwak, onpasselijk worden
Gammel: oud
Gannef (gannew, gannif, ganf): boef, dief (bedankt Jacques)
Gappen 01: stelen
Gappen 02: pakken
Gappie: vriend
Gebbetje: grapje
Gedeisd houden: schuil houden, niet opvallen
Geeltje: 25 gulden
Geep, gepenkop: zacht scheldwoord dat hard aankomt, net als pannenkoek
Gehaktbal: net als pannenkoek, een weinig vleidende term voor iemand die je een beetje een sukkel vindt
Gein (dus niet 'gijn' zie aldaar): leuk, charme (dus niet; grappig)
Geinig: charmant, leuk
Geintje: grapje (eigenlijk dus; leuk)
Geinponem: grappenmaker (eigenlijk dus een leuk persoon)
Geiten (maar ook 'gijten'): meisjesachtig giechelen (dank Hein, Babs, Barrie en Peter)
Geitenbreier: slappeling (dank Paul)
Gekke Gerrit: ik ben niet helemaal achterlijk ('ik ben gekke gerrit niet'), extra aanzet dat je niet onnozel bent
Geniepig: achterbaks, 'sneaky'
Gesjeesd: gek, doorgedraaid
Gesjochten 01: verloren, naar de bliksem
Gesjochten 02: ben je gek geworden, de weg kwijt
Geste: goede bedoleing
Geteisem: minderwaardig volk, tuig
Getild worden: afgezet worden
Gijn (dus niet 'gein', zie aldaar): takel
Ginnegappen: ongemanierd, spottend lachen, sarcastisch lachje
Gis: slim (dank Paul)
Gladjakker: kan hem niet inschatten, huichelaar, gluiperd (dank Madelon)
Gladjanus: zelfde als gladjakker
Gleuvenrijder: trambestuurder
Gleuvenstopper: postbode (dank mary)
Gogme, gochme: intellect, slimme wijsheid, weten waar je moet gaan, zijn
Gok 01: neus
Gok 02: raadsel, 'het is een gok'
Gok 03: lach (hebreeuws)
Goochem: wijs, bijdehand (in positieve zin)
Gotspe: brutaal, tegen de draad in, staat er haaks op
Goudkust: dure wijk
Gozer: jongen, man (eigenlijk bruidegom)
Graftak 01: bejaarde
Graftak 02: etterlijer, "Hij is een nagel aan m'n doodskist" (dank Mary)
Grammofoonplaat: biseksueel (van twee kanten bespeelbaar)
Gratenpakhuis: vel over been, mager mens
Grauw: het gewone volk (plebs)
Gribus 01: achterbuurt
Gribus 02: bouwvallige woning
Gribus 03: eng persoon
Gribus 04: gevangenis
Gribus 05: hoerenkast
Griepen: klieren, etteren maar ook; klagen (zeurderig klagen)
Griet: meid, jonge vrouw
Grijpstuiver: schamele beloning voor een klusje
Grijze muis: saaie vent, valt niet op
Groentje: beginneling, jonkie (dank Madelon)
Guttegut: ach

=== H ===
Haar op de dijk: vrouwen in aantocht
Haar in de zaak: vrouw in de winkel
Haarlemmerdijkie: flauwekul verkopen, in de maling nemen
Habbekrats: koopje, bijna voor niets
Hachelen: eten ('niet te hachelen', dank Marco)
Hachie: zaakje, (mijn hachie is gekocht = ik heb het wel voor elkaar maar ook: eigen hachie redden = ik red eerst mijn eigen leven/ handel)
Hades: onderwereld
Halve zool: gek, niet goed wijs
Handgeld: aanbetaling, blijk van goed vertrouwen
Hanggans: woord uit 2006, laatste klant in een café
Hannissen, hannessen: lummelen, uitvreten
Happertje: drinkfontijn op straat en met name in parken (dank Ton)
Hartjesdag: eerste maandag na Hemelvaart (15 augustus, katholieke dag)
Hasjewijne: verdwenen, kwijt
Hassebassie: borreltje (jenever)
Harses, hasses: hoofd, maar ook hersens
Heibel: onrust stoken, ruzie
Heis: klap
Heisa: toestand, ophef
Heitje: kwartje, 25 cent
Hens 01: iedereen die kan moet er zijn (alle hens aan dek)
Hens 02: brand (het huis staat in de hens)
Heremijntijd: uitroep van verbazing (net als attenoje)
Het hoekie om: dood
Heug: vrolijkheid (tegen heug en meug)
Hommeles: twist, herrie, ruzie, narigheid
Hompetent: zaak van niks (waardeloos café, hotel of restaurant)
Hond uitlaten: biertje halen
Hotel de houten lepel: gevangenis
Hotemetoot: persoon met aanzien, bobo
Hout: niets (ik snap er geen...van, ook 'jota')
Houtje (van het...): katholiek zijn (dank Kees)
Houten bek 01: pech, ergens te laat voor komen en het daardoor missen (avondeten bijvoorbeeld)
Houten bek 02: erge dorst (op de timmerscheepswerf)
Huissiesmelker: huisbaas

=== I ===
Ibbel (iebel): tureluurs, ergens compleet gek van worden
Ietsie pietsie: een klein beetje, heel klein
IJlie: drukte om niets, 'maak niet zo'n ijlie'
In de feiling (veiling) nemen: in de maling nemen, voor de gek houden
In de lorum zijn: dronken
In de smiezen houden: in de gaten houden
In de zeik genomen: voor de gek gehouden
In elkaar trimmen (ook wel tremmen): pak slaag geven
Indekkertje: je indekken voor een tegenvaller
Ipad: Ipod maar dan op zijn goois uitgesproken, tegenwoordig ook echt een apparaat dus achterhaald
Ipod (spreek uit: aaipot): knuffellesbiënne (dank Barrie en Baps)

=== J ===
Jaap: snee veroorzaakt door iets scherps
Jajem: jenever
Jan de wandelaar: whiskey (Johnny Walker)
Jan Doedel 01: jenever
Jan Doedel 02: slappeling, sulletje
Jan met de pet: de gemiddelde arbeider
Jantjes: zeelui, matrozen
Jatmous, jatmoos: eerste geld van de dag, wordt meestal op gespuugd voor de mazzel
Jatschore: gestolen spullen
Jatten 01: aanwijsstokjes (uit het Joods)
Jatten 02: stelen
Jatten 03: handen, vingers
Jatteneur: dief
Jennen: opnaaien, sarren
Jid: jood
Joetje, joedje: 10 gulden, 10 euro
Jofel: tof, goed, fijn
Jonkie: jenever
Jood 01: bril
Jood 02 (met een kleine letter 'j'): joods gelovige
Jood 03 (met een hoofdletter 'J'): Israëliet, lid van het Joodse volk
Jood 04: 'joden', geuzennaam voor harde kern aanhangers van Ajax
Jood 05: jodium
Jota: geen bal ergens van snappen (ook 'hout')
Jottum, jottem: tof, fantastisch
Jouker: te gek (negatief bedoeld zoals te duur of absurd)
Judas: verraaier
Juut: politieagent (hoewel meer gebruikt in Rotterdam

=== K ===
Kachel: stomdronken
Kachelen: naar huis strompelen (meestal als je 'kachel' bent)
Kaduuk: stuk
Kale neet: jup
Kakker: iemand die met zijn poen te koop loopt
Kale knetter: kale kop (dank Hans)
Kalle, kalletje: opdringerig meisje, kan ook 'hoer' betekenen (bedankt Jacques)
Kamelenrug: jong borreltje (bukken en afdrinken)
Kanepieper: hulpje in de keuken, komt van zeelui, een koksmaatje werd kanepieper genoemd
Kanen: eten
Kanus, kanes, kanis: gezicht
Kapoerewiet: stuk (dank Hans)
Kapot 01: dood
Kapot 02: failliet
Kapotje: condoom
Kappen: ophouden (dank Arnout)
Kapsies 01, kapsones: het hoog in de bol hebben
Kapsies 02: poeha, ophef, drukte maken
Kapsoneslijer: iemand met kapsones, kapsies
Kasie: het is goed zo, prima gedaan (positief)
Kasie kasie: het is goed zo, even dimmen (negatief)
Kassiewijle, kassiewijne: dood
Kassie zes gooien: spel met dobbelstenen
Kassie zes zijn: dood (dank Herman!)
Kast: gevangenis
Kat 01: sneer, vervelende opmerking naar iemand maken
Kat 02: buit
Kat in 't bakkie: het is voor elkaar, dat is zo gedaan, een zekerheidje
Katten, afkatten: vervelende opmerkingen over iemand maken
Katvanger: vangt de straf op als een misdaad verkeerd afloopt
Keelscheet: een boer (laten, bedankt Ger))
Kegel: de lucht van drank ('hij heeft een kegel')
Keilewinkel: kroeg, bar (dank 'Zwanenburger')
Keilen: drinken
Kerstboom - één jaar gevangenisstraf (anderhalve kerstboom was 18 maanden zitten, dank Leo)
Ketel: dicht bij het vuur, 'wie ermee omgaat wordt ermee besmet' (hij zit dicht bij de ketel)
Kezen: geslachtsgemeenschap
Kierewiet: gek, geschift, doorgedraaid
Kift: jaloers (zij heeft de kift erin)
Kijven: scheldend ruzie maken,
Kinnesinne: afgunst, jaloers
Kip: politieagent
Kippekont: klein kontje (ook wel kippebillen, dank je Madelon)
Kippetje: leuk uitziend meisje ('lekker grietje')
Kissebissen: bekvechten, ruziën, kibbelen
Kit: de politie
Kits: goed, gezond
Klaploper: bietser, profiteur, gierigaard
Klapper 01: doorslag, zakelijk een hele goede slag gemaakt
Klapper 02: bergplaats of verstopplaats van boeven
Klapper 03: benaming onder trambestuurders voor een ongeval
Klare: jenever (jonge en oude klare)
Klatsen, klatsjen 01: sjoemelen met de kwaliteit
Klatsen, klatsjen 02: rommelen met de waarheid
Klauwen 01: stelen
Klauwen 02: handen, 'laat het niet uit je klauwen vallen'
Klep houwe: hou je mond
Klerelijer: iemand iets naars heeft gedaan en die je vervolgens een ernstige ziekte toewenst (dank Peter)
Kletsmeier: veel onzin uitkramen, praatjesmaker
Kliekie: opgewarmde prak van de vorige dag
Kloffie: kleding
Klok en hamerspel: mannelijk geslachtsorgaan
Konterfeitsel: afbeelding van een gezicht, portret (dank Guus!)
Klootjesvolk: jan met de pet
Klootviool: zacht scheldwoord dat hard aankomt, net zoals pannenkoek
Kluif 01: stuk vlees met bot eraan
Kluif 02: veel werk, 'hij heeft er een hele kluif aan'
Kluif 03: hand (komt van klauw maar wordt niet veel gebruikt)
Kluif 04: buit
Kluit: algemeen woord voor een grote groep mensen, 'de kluit belazeren'
Kluiten 01: geld
Kluiten 02: onbeheersbaar geworden, boven het hoofd gegroeid
Kluiveduiker: vreemde vent (dank Madelon)
Knaak: rijksdaalder, twee gulden vijftig
Knaapje: klerenhanger (dank Nol en Carolien)
Knar: hoofd (dank Richard)
Knijpen: angstig zijn
Knijsen: begrijpen, iets goed kunnen ('hij knijst het wel', dank Ton!)
Knijpkat: lamp zonder batterij, je 'knijpt' nom stroom op te wekken
Knip 01: portemonnee
Knip 02: akkoord ('het zit in de knipt')
Knoedeltje: afwasborstel (dank Elly)
Knoert: heel mooi meisje (super lekker wijf, sorry dames)
Knolsmeris: politie te paard (dank Ria)
Knurft: onbehouwen vent
Koefnoen: gratis (koef = kosten noen - non, loos)
Koffer: bed
Kolerelijer: iemand die iets naars heeft gedaan en die je vervolgens een ernstige ziekte toewenst (dank Peter)
Kommaneuker: boekhouder
Konkelen, bekonkelen: samenzweren, smoezen, roddelen, beetje achterbaks dus
Konkelefoezen, konkelefoezelen: smoezen
Kontboer: scheet (bedankt Ger)
Konterik: verlenend persoon die ettert
Kopstoot: pilsje met een jonge borrel ernaast
Korte drank: borreltje (vieux of jenever)
Kosjer, koosjer, kosher 01: het is goed
Kosjer, koosjer, kosher 02: rein
Koter - klein kind
Koud bloed: schoonfamilie (zelfde als 'kouwe kant', dank je Ton!)
Kouwe aap (koud apie): borreltje met ijs
Kouwe kak: duur (poenig) doen
Kouwe kant: schoonfamilie (zelfde als 'koud bloed', dank je Ton!)
Krabbelaar: zeer kleine crimineel die denkt dat hij heel wat is (zelfde als kruimelaar)
Krankjorum: gek, geschift, doorgedraaid
Krent: gierigaard
Krentenkakker: gierigaard, iemand die wel geld heeft maar het niet uitgeeft
Krentenweger: gierigaard, iemand die amper geld heeft en ook geen cent uitgeeft
Kroelen: beetje vrijen (zonder seks te hebben), dicht tegen elkaar kruipen
Kruimelaar: zeer kleine crimineel die denkt dat hij heel wat is (zelfde als krabbelaar)
Kruisenruiker, kuttenlikkertje: klein hondje (op het randje hoor, met dank aan Henk)
Krul: openbaar toilet (typisch Amsterdamse variant van een openbaar toilet)
Kuierlatten: benen
Kuttenlikkertje, kruisenruiker: klein hondje (op het randje hoor, met dank aan Henk)
Kwasie: zogenaamd, het zal wel

Kwat: spuug, roggel (kwatten = spugen)
Kwats (kwatsj, zie ook quatsch): onzin (komt van Antwerpse zeelui)
Kwievieven: hoede (op je ...zijn, maar ook quivive)

=== L ===
Laagwater: er is niets (meer) te eten
Labbekak: bangerd, sul, iemand die iets op een slappe manier tot een eind brengt
Ladderzat: compleet dronken
Lam: dronken
Lammetje: dubbeltje, tien cent (nieuwmarkt- tot waterloopleinbuurt, dank Els)
Lange Jan: de Westertoren
Lanterfanten: rondhangen, niks uitvreten
Lappen: gezamelijk betalen (kan soms tegen je zin zijn)
Lapswans, lapzwans: nietsnut
Lazarus, lazerus: dronken
Lechajiem, lechajim: op het leven, op je gezondheid, proost!
Leep: bijdehand, slim
Lefgozer: durfal
Lepeneut: vrouw die dom doet (niet persé dom is)
Leplazerus: krachtterm, meestal als je schrikt
Leut 01: koffie
Leut 02: lol, gein
Leuter: mannelijk geslachtsdeel
Lidverstijving: stijve lul
Lichte brigade: leden van het gilde der prostituees (dank weer Jolanda)
Lichtekooi: dame van lichte zeden, een prostituee dus
Lijp, leip: gek
Lijsen: verdienen (waterloopleins, dank Jaques)
Lijsing: opbrengst van de dag (waterloopleins, dank Jaques)
Liflaffie: opgewarmde prak van de vorige dag
Lik: gevangenis
Link: risicovol (dank Paul)
Linke taxi: lijkwagen (dank Jolanda)
Linkmiechel, linkmiegel: achter de ellenbogen, uitgekookt, gluiperd
Loenen: verraden, met de politie praten
Lollepot: lesbienne
Lommerd: stadsbank om spullen te belenen
Lompen: oude kleren, vodden
Lood: kogel
Looieg: zwaar
Loop naar de pomp: rot op
Los laten: uit de gevangenis komen
Los maken: laatste artikel (ver) kopen
Lozen 01: spullen dumpen, eventueel tegen een zeer laag bedrag
Lozen 02: iets weg doen, bewijsmateriaal vernietigen
Lozen 03: 'loos hem even' (als je geen zin meer in iemand hebt een smoes verzinnen om van hem af te komen)
Lou loene 01: doen alsof je van niets weet, of het je niet kan schelen
Lou loene 02: het heeft niets opgeleverd
Luchie: ik vertrouw het niet
Luikies: ogen
Luilebol: verwenzing, beetje als pannenkoek
Luizebos 01: viezerik

Luizebos 02: vervelende vent
Lulijzer: mobiele telefoon

=== M ===
Maak af: hou op!
Maatje 01: vriend
Maatje 02: eerste haring van het seizoen
Maffen: slapen
Mafkees: zacht scheldwoord dat hard aankomt, net als pannenkoek
Majem, majim: gracht, water, regen
Makke: gebrek, last, tegenslag
Makkie: simpel klusje, een zekerheidje
Malaise: zwak, ziek, misselijk en moe tegelijk (ook wel: symptomen van verschillende ziekten)
Maleier: erg dronken
Malen: ergens constant mee bezig zijn, niet kunnen stoppen met nadenken (piekeren)
Mallemoer 01: kapot (VOC tijd, moer die doordraait)
Mallemoer 02: rot op (loop naar je malle moer, je gekke moeder)
Maloochem 01: gek, malloot
Maloochem 02: engel (Hebreeuws)
Mannetje: iemand die zich laat gelden, een leider (maar soms ook gekscherend bedoeld)
Matjo: beste vriend
Matsen: regelen, ik maak het goed met je, je krijgt het goedkoper
Matten 01: vechten
Matten 02: vlechten van rieten rugleunen
Mazzel 01, mazzeltof: geluk hebben
Mazzel 02: gedag zeggen ('de mazzel!; als iemand weg gaat)
Mazzelpik: iemand die altijd de wind mee heeft
Medine: provincie (Mokum en de medine)
Meier: 100 gulden
Meikever: profiteur, iemand die (net als het diertje) naar buiten komt als het klimaat hem bevalt
Melken: uithoren maar wordt ook wel all 'sarren' gebruikt (dank je Myriam)
Melkfabriek: borsten (meestal in samenhang met 'groot')
Melogem (als een...): hard, flink aanpakken (van 'dat is een flinke klus) nieuwmarkt- tot waterloopleinbuurt)
Mee lopen: verkering mee hebben
Memmen: borsten
Mengelmoes: ratjetoe, allegaartje (van alles in een pan omroeren)
Merode: ellende, armoede
Mesjogge, mesjokke: krankzinnig, gek
Meug: zin, lust (tegen heug en meug)
Meuren: stinken
Mierenneuker: letten op kleinigheden
Miesjgasser: etter, nare man
Mik 01: maag
Mik 02: het is voor elkaar, het is klaar (het is 'dikke mik')
Mikmak: rommel, mengelmoes ('de hele mikmak', negatieve klank)
Minkukel: sukkel, domoor
Mishpoge (misjpoge) 01 (uit het Hebreeuws): familie (dank John)
Mishpoge (misjpoge) 02: iedereen, een bepaalde groep
Mishpoge (misjpoge) 03 (Bargoens): zaak, handel
Misjmacher, mischmagger: gluiperd
Moeren: stuk maken, slopen
Moeselientje, musselientje: roze koek (glace, met dank aan Henk en Ton)
Moetje: trouwen omdat er een kindje op komst is
Mokkel: lekker wijf (sorry dames)
Mokum 01: stad
Mokum 02: Amsterdam of beter gezegd 'Groot Mokum' (dank Ton, hoewel ik niet zeker ben van dat 'groot')
Mollen 01: (laten) vermoorden (Joop van Riessen, ex-politie Amsterdam)
Mollen 02: verraaiers op het politiebureau, corrupte agenten (zelfde als 'platte agenten')
Molm: geld (zeer oud, bargoens, 'geld is smerig, vermolmd')
Mom: het een zeggen en het ander bedoelen ('onder het mom van' dank Tamara)
Mombakkes: vermomming, masker (aanduiding voor een onbetrouwbaar persoon)
Moos: geld
Mop 01: geld
Mop 02: zwabber om de grond mee te dweilen
Mop 03: grap
Mop 04: meissie
Mores: gebruiken binnen een groep, beroep of vereniging ('ik zal hem eens eventjes mores leren')
Mot: ruzie (mot met iemand hebben)
Motje (moetje): een gedwongen huwelijk omdat er een baby op komst is (dank Hans)
Mud: 100 gulden
Munten: geld
Musjogaas: leugens (dank Jaques!)
Muts: trutje
Museaal: ouderwets

=== N ===
Naatje (ook wel 'naatje met de pet'): waardeloos
Nachtapotheker: drugsdealer
Nakkes: niets
Nakketikker: scheldwoord tegen zeer irritant persoon (net als pannenkoek)
Nassen, nasjen: eten
Nassie: korte relatie (max. 24 uur)
Natnek: iemand die een stevig borreltje lust
Negervingers: corned beef
Nekken: de kop kosten, opbreken (dank je Bart)
Neppen: belazeren, 'appels voor citroenen verkopen'
Nering: handel, dat waarmee je je geld verdient ('de tering naar de nering zetten')
Nest 01: bed ('ga naar je nest')
Nest 02: familie (uit een goed nest komen)
Neus: Jood
Neut: borrel
Nicht: homo
Nieges, niegus: pech, ongeluk
Niessie, niesse: jong, leuk meisje (meervouw: niesses)
Niet: lot uit de staatsloterij waar 'niets' op is gevallen
Nippen: klein slokje van iets nemen, meestal een jonge borrel ('bukken en afdrinken')
Nokken: ophouden (met vervelend doen), niet hetzelfde als afnokken
Nop, noppes: (voor) niets
Nor: gevangenis
Nozem: vlotte jongen, rock'nroller, opgeschoten jongere
NSB'er: verraaier

=== O ===
Odeklonje: Boldoot 'eau de colgone'
Oetekwa: enge man waar kinderen heel bang voor zijn (nieuwmarkt- tot waterloopleinbuurt)
Oetsen 01: bang maken
Oetsen 02: bedriegen of op stang jagen
Ome Jan: lommerd, bank van lening
Onnozel: sukkelig, naïef
Ontiegelijk: gigantisch
Ontjoden: vervalste niet-jood-verklaring
Oorlam: jenever
Oostenrijker: meevaller
Ootje 01: in de maling nemen (in het ootje nemen)
Ootje 02: grootmoeder
Opfokken: op de kast jagen
Opkalefateren: mooi (er) maken, verbloemen wat iets werkelijk is
Oplawaai: klap geven
Opnaaien: iemand aanzetten iets te doen wat hij eigenlijk niet wil of kan
Opoe 01: oma
Opoe 02: ongesteld zijn
Oppleuren: oprotten
Oprotten: wegwezen, ga weg!
Optiefen, optyfen: wegwezen, sodemieter op
Oud lijk: oude vrouw, maar niet zo vleiden bedoelt (dank Hans)
Opzouten 01: hou ermee op
Opzouten 02: wegwezen
Ouwehoeren: slappe verhalen ophangen
Ouwenelen: kletsen (net als beppen)
Over 't IJ kijkertje - jenevertje met een kop erop, bukken en afdrinken

=== P ===
Paaien: tevreden stemmen met loze woorden of beloftes, 'schone schijn'
Pages, pagus: als de dood ergens voor zijn
Palen: geslachtsgemeenschap (dank Yvonne)
Pan: gezicht (dat is ook geen pan, houd je pan)
Panisch: grote angst, schrik
Pannenkoek: zacht scheldwoord dat hard aankomt, net als klootviool
Patjakker: schurk, iemand die niet te vertrouwen is
Patjepeeër: poenerig type, patser (heeft meestal minder dan hij doet voorkomen)
Pats: (goede) deal
Patser: poenerig type, dik doen (kan iemand zijn die wel heeft wat hij zegt dat hij heeft)
Peer: vent (een toffe peer is een geweldige vent)
Peeskamer: 'werkkamer' van een dame van lichte zeden
Peeton plees: pekelvlees (dank Bart, deze is totaal nieuw voor mij)
Pegels: geld
Penarie: narigheid, in de zorgen zitten, benarde toestand
Pennen - seks hebben
Penose, penoze 01: onderwereld (bargoens)
Penose, penoze 02: onderhoud (Jiddisch)
Peren: wegwezen, weggaan
Pet: verzamelnaam voor corrupte politiemensen
Pets: klap ('mot je een pets voor je kanis?')
Petoet: gevangenis
Peut 01: klap voor je kop
Peut 02: terpentine (afbijtmiddel voor verf)
Pezen 01: hard werken
Pezen 02: prostitueren, de hoer spelen (peeskamertje)
Pief - gozer, man (maar ietwat denigrerend bedoeld 'rare pief' in feite dubbelop)
Piegem - klein mannetje, onderkruipsel
Piek: een gulden
Pieneut, pineut: de klos
Piepeltje: sukkel
Pieremegoggel, een half gezonken of vergaan bootje
Pierement: straatorgel, draaiorgel
Pierewaaien: pret maken, fuiven, uitgaan, 'aan de zwier'
Pieren: draaien
Pikketanesie: jenever
Pikkie (ook pikkie noga): onervaren zijn 'hij is nog zo'n pikkie'
Pineut: pechvogel, 'hij is de klos' = 'hij is de pineut'
Pingelen: iets van de prijs af proberen te halen (zie ook afpingelen, afdingen)
Pinkelhoutje: vlinderdasje (dank Nol en Carolien)
Pisnicht: vieze homo maar meer gebruikt als scheldwoord, net als 'stoephoer'
Pisvinger: scheldwoord (dank aan Tiel, Papeneiland)
Plaatje: mooi meisje
Plakplaatje: tatoeage
Plat: corrupt ('platte agenten' bijvoorbeeld)
Platte pet: geuniformeerde politie (niet te verwarren met platte agenten)
Platzak: geen geld meer hebben, hoeft niet persé failliet te zijn
Plebs: armoedzaaiers, lager volk
Plee: toilet
Pleite 01: weg
Pleite 02: overleden
Pleite 03: failliet
Pleiterik: maken dat je wegkomt, 'de pleiterik maken'
Plempen: gooien (vaak in combinatie met water, 'plemp het maar in de majem')
Pleur: koffie
Pleur op: rot op
Pleuren: smijten, gooien
Ploeteren: hard werken
Pochen: opscheppen
Poeha: ophef, drukte
Poen: geld
Poespas: veel drukte om niets, een hoop gedoe (eigenlijk: stampot met rijst)
Poet: opbrengst van een criminele deal (diefstal, oplichting)
Poffertjesporum: uitgestreken smoelwerk (gebruikt tegen iemand die doet alsof hij van niets weet)
Pompen 01: slaan
Pompen 02: geslachtsgemeenschap
Ponem, porem of porum (import verbastering): smoel, gezicht
Pooier: souteneur 'beschermheer' van een prostituee
Poos: tijd ('een hele poos')
Pop: geld ('honderd pop', dank Jan)
Poppen: dood schieten:
Poppesnor: overijverige politieman (ooit bijnaam van een agent die later NSB'er werd)
Porren: wakker schudden (vroeger iemand die langs de deuren ging om mensen te wekken)
Pot 01: lesbiënne
Pot 02: politie
Praatsijs: papegaai (dank Marjolein)
Prak, prakkie: warm eten
Prakiseren (veel spellingen): (na-) denken
Prammen: borsten
Prent 01: bekeuring, nog vaak gebruikt
Prent 02: bankbiljet, nauwelijks nog gebruikt
Preudereut: doos, vagina
Prinsemarij: de politie
Pulsen: een huis leeghalen (komt van de firma Puls die in de oorlog voor de Duitsers huizen van Joden leeghaalde)

=== Q ===
Quivive, qui vive: hoede (op je ... zijn, maar ook kwievieven)
Quasi: zogenaamd, het zal wel
Quatsch (zie ook kwats): onzin, kletspraat

=== R ===
Raap: gezicht ('recht voor zijn raap')
Raasdonders: kapucijners
Raaskallen, raaskalken (zeiden wij vroeger maar schijnt niet juist te zijn): zwetsen, onzinnig praten
Rachmones - zonde, jammer
Rambam: wordt gebruikt in combinatie met een flinke inspanning, 'ik fiets me het rambam' (zelfde als schompus)
Rampetampen, rampestampen: geslachtsgemeenschap
Rapalje: gajes, gemeen volk, gepeupel
Ratjetoe: komt van het Franse Ratatouille (Franse armen die in de Jordaan gingen wonen)
Ratsmodee: duivel, bliksem (naar de verdommenis gaan)
Raudouwer: doordrammer
Rausjen: ergens snel doorheen gaan (als met onvoorzichtig bedoeld)
Reetketelsteen: ander woord voor aambeien hebben (dank je Madelon)
Reetkever: homo
Recht op en neer: jonge borrel (dank Nel)
Reuring 01: opschudding, gedoe (negatieve klank)
Reuring 02: bedrijvigheid, leven in de brouwerij (positieve klank)
Riedel: verhaal, deuntje
Rijksdaalder: twee gulden vijftig
Ritselaar: iemand die van alles voor elkaar kan krijgen
Ritselen: regelen, scharrelen
Roerom: drukte, stampij, poespas
Roes 01: slaperig gevoel (na een joint of een avondje stappen)
Roes 02: in staat van euforie verkeren (na iets geweldigs als een overwinning of de loterij winnen)
Roggel: spuug
Roien: kijken hoe het gaat, verglijkbaar met volgende woord maar toch niet helemaal hetzelfde vandaar deze dubbele vermelding
Rommelen: de echte staat van iets proberen te verdoezelen (kan ook in een relatie voorkomen)
Rooien: voor elkaar krijgen (het zelf zien te rooien = zelf proberen de eindjes aan elkaar te knopen)
Roordeur: ondertrouw (deur in de Oude kerk met een waarschwuing erboven dat je je goed moet bedenken voor je trouwt)
Rouwdouwer (rauwdouwer): drammer, met grof geweld iets willen bereiken, ruw persoon
Ros 01: klap
Ros 02: fiets
Rosse buurt: de walletjes (zie aldaar)
Rooie, rooitje: 1.000 gulden
Rossen: slaan
Rotzooien 01: met een jongen of meisje scharrelen
Rotzooien 02: rommelen met de waarheid, de echte staat van iets proberen te verdoezelen
Rug (ook rooie rug): 1.000 gulden
Rus: politie in burger

=== S ===
Saffie: sigaretje
Sakkerloot, sapperloot: uitroep van verbazing (herkomst onduidelijk)
Sam sam: samen afrekenen, eerlijk delen
Santemekraam: alles bij elkaar (de hele santemekraam is dus dubbelop)
Sappel: druk (maak je niet te sappel)
Sappelen: hard werken voor een paar centen
Sara, sarah: vrouw die 50 wordt
Sarren: opnaaien
Schaften 01: eten
Schaften 02: niets meet te schaften: niet mee te maken
Scharminkel: mager dier of mens, vel over been
Scharregat: klein kontje (meestal bij wat dikkere mensen die geen dikke kont hebben, dank je Madelon)
Scharrel: korte, losse relatie
Scharrelen 01: beetje rotzooien met een leuke jongen of meisje
Scharrelen 02: bij elkaar harken (ritselen)
Scheet en drie knikkers: koopje, bijna voor niets
Scheur 01: mond
Scheur 02: vrouwelijk geslachtsdeel
Schijntje: bijna niets
Schijthuis 01: bangerd
Schijthuis 02: toilet
Schijtleier: bangerd
Schijtluis: bangerd
Schlemiel, sjlemiel: arme sukkel (vaak van tijdelijke aard)
Schluss: het is wel goed zo, basta, ophouden
Schmuck 01: juwelen, sieraden (niet al te duur spul)
Schmuck 02: aankleding, versierselen
Schmuck 03 (ook: sjmuk): onzin, roddels (nieuws voor sommigen)
Schnabbel, snabbel: klusje, snelle verdienste
Schompes, schompus: flinke inspanning zoals keihard werken maar ook 'het schompus zweten' (net als rambam)
Schore: handel, goederen (dank Marco)
Schorem: straattuig (wat ouder)
Schorremorrie: straatschoffies (wat jonger)
Schriep: gierigaard (dank je Marina!)
Schut: gevangenis (voor schut zitten, komt van schot, je zit ergens achter waar je niet uit kan)
Schwung (zelfde als zwang): iets wordt bekend, het krijgt aandacht, populariteit
Seisjeslijmer, sijsjeslijmer, sijsieslijmer: meeprater, saai figuur zonder ruggengraat
Sijbelen: zeuren ('wat een gesijbel')
Sikkel: typering, zachter dan sukkel maar nagenoeg dezelfde lading (Waterloopleins)
Sip: triest
Sippen 01: triest doen, bij de pakken neerzitten
Sippen 02: zelfde als nippen, eigenlijk een verbastering daarvan
Sjacheraar: beunhaas, rommelaar, handelaar in rommel
Sjanker: scheldwoord, verbastering van kanker
Sjink: chinees
Sjikse - meisje van niet-joodse afkomst
Sjoege 01: kennis van iets hebben, 'hij heeft er weet van'
Sjoege 02: leven (hij geeft geen sjoege, kortom 'hij is dood')
Sjoege 03: reactie (geen sjoege geven = hij doet alsof zijn neus bloed)
Sjoemelen: beduvelen, misleiden
Sjofel: armoedig
Slapjanus: iemand zonder ruggengraat (met dank aan Henk)
Slappe was: goed bij geld zitten
Slijmerd: hielenlikker, meeprater
Slingeren: iemand iets geven wat hij eigenlijk niet wil hebben
Sloeber: arme sukkel (van wat minder tijdelijke aard dan schlemiel)
Slokkie: borreltje
Slons: sjofel gekleed meisje (vroeger een kaars met papier er omheen als simpele lamp)
Smeren: snel weggaan
Smeris: politieagent, eigenlijk bewaker (Joods)
Smiezen: ogen (in de smiezen hebben: in de gaten hebben/ houden)
Smoel 01: aangezicht, 'Amsterdam heeft smoel' (positieve lading).
Smoel 02 (smoelwerk): hoofd (negatieve bijklank)
Smoelensmid: tandarts
Smoeltje: lekker bekkie
Smoes: verzinsel, leugentje, roddel
Smoezen: roddelen
Smous 01: scheldnaam tegen Joden
Smous 02: dief
Smurfen (-politie): stadstoezicht
Snaaien 01: snoepen
Snaaien 02: stelen
Snappel: klant van een hoer die uitgeperst (flink laten betalen) kan worden (komt van sinaasappel)
Snezen: stelen (gelezen op MOKUMTV)
Snor: politieagent
Snorder: taxi zonder vergunning
Snorren: heimelijk (stiekem) iets doen wat eigenlijk niet mag, zo onopvallend mogelijk (vandaar 'snor')
Sodemieter 01: oprotten (sodemieter op)
Sodemieter 02: pak slaag (pak op je sodemieter)
Soebatten: slijmen, kleverig vragen maar ook vleien (wordt onterecht gebruikt in plaats van ruziën)
Soeteneur: pooier, 'beschermheer' van een prostituee
Softie: iemand die over zich laat lopen
Sores: problemen
Spatsies: drukte maken, ophef veroorzaken maar ook: kapsies, zie aldaar
Sou: 1 cent
Spekkie: makkie, echt iets voor hem ('spekkie naar zijn bekkie')
Spekkoper: mazzelaar, goede zaken doen, een doorslag hebben
Spie: 1 cent
Spinsen: loeren, je kans afwachten en dan toeslaan (zelfde als asen)
Splinter: drol, 'even een splinter uit mijn reet halen'
Splitsen: toestoppen, meestal tegen iemands' wil in ('in de maag gesplitst')
Staatspooier: ambtenaar
Stampij: drukte, bombarie
Standje: vermaning, terechtwijzing
Stangen: opnaaien, vervelend doen, iemand op de kast jagen
Stapelmesjogge: knettergek
Stash: voorraad (vaak in verband met hash, de voorraad die een coffeeshop heeft)
Stennes (stennis): rotzooi schoppen
Sterfopstraatworst: cervelaatworst
Stiekem, stiekum 01: geniepig, dingen achterhouden
Stiekem, stiekum 02: stil, zwijgzaam (hebreeuws)
Stieken: toestoppen (dieventaal)
Stik de moord: sterf
Stille: agent in burger
Stillertje: kleine snack, kan van alles zijn als het de honger maar een beetje 'stilt' (dank Ger)
Stinkerd 01: iemand die een beetje gluiperig doet
Stinkerd 02: iemand die in een kerk begraven is (vroeger vaak de rijken vandaar: 'rijke stinkerd')
Stoephoer: straatprostituee maar meer gebruikt als erg scheldwoord, net als 'pisnicht'
Stoepier: iemand die voor de deur van zijn winkel klanten naar binnen probeert te praten
Stoot 01: lekkere meid
Stoot 02: klus (bargoens)
Straatmadelief: vrouw van lichte zeden die haar geld op straat verdient
Strijkplank: vrouw zonder borsten
Struinen: slenteren, op zoek naar iets (op de markt bijvoorbeeld), zelfde als afstruinen
Stuipen: angstig (de stuipen op het lijf jagen)
Sujet: individu, persoon (vaak met een negatieve klank)

=== T ===
Taaie 01: borreltje
Taaie 02: oma
Taart 01: onbehouwen vrouw
Taart 02: achterwerk van een vrouw
Tabak: genoeg
Taddebak: viezerik (kan voor een man of een vrouw gelden)
Taddik: vieze vrouw (wordt voor mannen niet gebruikt)
Tafelschuimer: bietser, 'aanschuiver'
Takke: waardeloos
Takkewijf, takkenwijf: heel vervelende vrouw, slecht persoon, 'takke' legt extra nadruk op het toch al negatieve 'wijf'
Takken: vingers
Taks: limiet, grens ('je hebt je taks bereikt')
Tasseknipper, tassenknipper 01: oplichter, wordt vaak van politici gezegd, verrijken over de rug van anderen
Tasseknipper, tassenknipper 02: linkmiechel, gierigaard, uitgekookt (vandaar de link met politici waarschijnlijk)
Teef 01: scheldwoord voor een vrouw, komt vrij hard aan
Teef 02: gebak, zie wentelteef
Temeie, temeier: prostituee
Tengels: vingers
Tetteren 01: kwekken, schreeuwen, hard praten
Tetteren 02: flink drinken, zuipen
Teut: dronken
Tibbes: tieten in ontwikkeling
Tierelier 01: soepel
Tierelier 02: slap ('dronken als een tierelier', doelend op hoe iemand heen en weer zwabbert)
Tiet: slappeling, laffe kerel ('slappe tiet' overtreffende trap van tiet)
Tillen: oplichten, belazeren
Tinnef: troep, slechte handel
Tippelen 01: straatprostitutie
Tippelen 02: ergens onbewust in terechtkomen, in de maling genomen ('hij is erin getippeld', dank Jaques!)
Tof: gaaf, geweldig (een toffe peer is een geweldige vent)
Tofelemonen: katholieken (uit het Jiddisch, het staat daar eigenlijk voor 'andersgelovigen' of 'tweederangs')
Togus: achterwerk
Torpedo: drol
Totebel 01: vierkant visnet
Totebel 02: ordinaire vrouw, slonzig type
Trammelant: herrie, rotzooi trappen
Treive 01: onrein, niet kosjer
Treive 02: fout in de oorlog (dank Jacques)
Treive 03: foute boel, over handel (die handel is treive, dank Jacques)
Trekzak: accordeon (is feitelijk onjuist, een trekzak is een instrument dat lijkt op een accordeon)
Trijter: smoel
Troel: scharrel (zit een ietwat negatieve klank aan)
Tronie: gezicht (meestal met een negatieve klank 'boeventronie')
Trien: onbehouwen meid, boers type
Trut 01: vrouwelijk geslachtsdeel
Trut 02: domme vrouw
Tuut: politie (hoewel meer gebruikt in Utrecht)
Typegeit: typiste (dank Henk!)

=== U ===
Uil: beetje dommige jongen, eerder miskend (vroeger een weesjongen)
Uilepis: plat biertje
Uilezeik: plat, slecht biertje
Uitgenast, uitgenascht: uitgekookt
Uitpersen: flink laten betalen (zie ook 'snappel')
Uitzuiger: extreem profiteren van anderen
Utrechter, utrechtenaar (eerste meer dan tweede): homo (1731, de Utrechtse homoseksuelenaffaire)

=== V ===
Valderappes (komt ook voor als valderappus, falderappus en falderappes): schorremorrie, gepeupel
Veiling, feiling: voor de gek houden, vervangend woord voor 'maling'
Verdoezelen: iets achterhouden
Verdonkeremanen: verduisteren, 'achterover drukken'
Vergaarbak: een grote bak ellende, rotzooitje
Verhapstukken (verhakstukken): verwerken, regelen, bedisselen
Vernagelen, vernachelen: stuk maken, letterlijk en figuurlijk gebuikt
Verpatsen: verkopen, vaak zit er een luchtje aan
Verschut 01: te schande gezet, afgezeken worden (komt van voor schut)
Verschut 02: betrapt op een misdrijf (komt van verschutten)
Verschut 03: in de gevangenis zitten (maar komt eigenlijk van 'voor schut zitten')
Verschutten: arresteren
Verschutting: genante vertoning, schaamtevolle ontmaskering
Versjteren, verstieren: verzieken
Vinkentering: ernstige ziekte toewensen
Viswijf: vrouw die veel en/ of hard praat (of beiden)
Vliegende ratten: duiven (op de Dam)
Vlo: lekker grietje (vlo in m'n bed)
Vloeibaar goud: whiskey (dank Paul)
Vlooientheater: persoon die stinkt omdat hij zich slecht wast of smerige kleding draagt
Voor de kat z'n kut: iets voor niets hebben gedaan
Vozen: met een meisje/ jongen vrijen (zonder echt sex te hebben)
Vreetmuur: automatiek
Vreetschuur: restaurant (wat minder fleiend bedoelt)
Vreten: eten
Vretensbak: mond (met dank aan ome Willem uit de Jordaan, 1972, zie ook de videopagina)
Vrijer: vriendje, 'ze heeft een vrijer'

=== W ===
Waffel: mond
Walletjes: hoerenbuurt rondom de Oude Kerk
Wammes 01: kleding of schoenen
Wammes 02: gezicht (klap op zijn wammes)
Waterverf: niets waard, mindere kwaliteit dan voorgesteld werd
Watje: iemand die over zich laat lopen
Waus: gek, gebruikt als aanwijzing ('te waus', 'dat mens is waus')
Wauwelen: vervelend praten (lijkt op bazelen maar dat is meer 'verward' praten)
Wauzers: te gek, kreet gebruikt als uitdrukking van verbazing
Wegtrekker: dood gaan
Wentelen: draaien
Wentelteefje 01: leuk uitziend meisje
Wentelteefje 02: lekker hapje (lees meer)
Wiggie: jong meisje, ietwat onnozel, naïef (zelfde als blommetje)
Wijffie: vrouw
Wissewasjes, wissewassies: iets onbenuligs
Witz: Joodse grap
Woekeren: op zijn beloop laten om er zelf beter van te worden (Jelle Kuiper, ex-politie Amsterdam)
Wout: politieman (hoewel meer gebruikt in Den Haag

=== X ===
Xantippe: heks (verbloemende term voor iemand die je veracht)
Xero: niets

=== Y ===
Yoghurt drinken: hij drinkt geen bier en hij drinkt geen jenever

=== Z ===
Zalven: makkelijk maken, iemand inpakken
Zalfie: makkie, eenvoudig klusje
Zaniken: zeuren, doordrammen
Zat: dronken
Zeikfluit: zeurende man
Zeikwijf: zeurende vrouw
Zelfkant: boven de wet staan (denkt men dan)
Zeurgestie: suggestie, voorstel, waarbij je zelf al aangeeft dat het eigenlijk om te zeuren (zeiken) is
Zeperd: pech, verlies
Zijkstraal: krachtterm, iemand echt niet pruimen
Zootje (zooitje, komt van rotzooi): bende (dank Hans)
Zuigen: etteren
Zwang (zelfde als schwung): iets wordt bekend, het krijgt aandacht, populariteit
Zwartgallig: somber, negatief
Zwijnen: geluk hebben

Tramtaal
Aapjeslijn: lijn 15 reed naar Artis
Bokkie: hard remmen om de passagiers door te lopen
Gleuvenglijder: trambestuurder
Inrukken: naar de remise terugkeren
Jodenlijntje: lijn 8 reed tijdens de oorlog naar Zuid waar rijke Joden woonden
Klapper: benaming onder trambestuurders voor een ongeval
Pitwagen: laatste wagen van de dag die de volledige rit naar het andere eindpunt maakt
Retenkrabber: bijnaam voor de railreinigers die met een haak het vuil uit de rails krabden
Vlooienwagen: bijnaam voor de wagens 13 en 14 die stoffen bekleding op de banken hadden

De gemeente Amsterdam heeft in 2010 het voortouw genomen door ouders met peuters een placemat te geven waarop Nederlandse woordjes staan. Je kunt niet jong genoeg beginnen met het leren van de Nederlandse taal, zo is de gedachte.
Een peuterwoordenlijst kun je downloaden: HIER


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Google-Nieuws - Amsterdam

Stop de Kap

Stop de massa bomenkap in Nederland. In Nederland worden steeds meer wonderschone bomen en bossen gekapt, om te stoken in vervuilende bio-energie centrales. De massa bomenkap en biomassa industrie zijn zeer slecht voor mens en dier en moeten in het belang van U allen strikt verboden worden! Alle bomen (muv veiligheidsmaatregelen) moeten behouden blijven ! Zonder bomen kan niets leven. STOP DE KAP

Climategate Klimaat

EnerzijdsAnderzijds

Vacatures in Amsterdam